Begrippenlijst WiFi en internet.

  1. Wifi: Draadloze technologie die het mogelijk maakt om verbinding te maken met een draadloos netwerk en toegang te krijgen tot internet.
  2. Draadloos netwerk: Een netwerk dat gegevens verzendt via radiogolven in plaats van fysieke bekabeling.
  3. Router: Een apparaat dat signalen van een internetprovider ontvangt en ze verdeelt naar meerdere apparaten via wifi.
  4. Toegangspunt: Een apparaat dat fungeert als een draadloze basisstation en verbinding maakt met een bedraad netwerk, zodat apparaten draadloos kunnen verbinden.
  5. SSID: Service Set Identifier, een unieke naam voor een wifi-netwerk.
  6. Wachtwoord: Een geheime code of sleutel die vereist is om toegang te krijgen tot een beveiligd wifi-netwerk.
  7. Verbinding: Het tot stand brengen van een link tussen een apparaat en een draadloos netwerk.
  8. Signaalsterkte: De sterkte of zwakte van het wifi-signaal, meestal uitgedrukt in streepjes of een numerieke waarde.
  9. Bandbreedte: De hoeveelheid gegevens die gelijktijdig via een netwerk kunnen worden verzonden.
  10. Megabit per seconde (Mbps): Een maateenheid voor de snelheid van gegevensoverdracht in een netwerk.
  11. GHz: Gigahertz, een eenheid voor het meten van de frequentie van radiogolven in een wifi-signaal.
  12. Dual-band: Een router of apparaat dat wifi op zowel de 2,4 GHz- als de 5 GHz-frequentieband kan ondersteunen.
  13. Firmware: Software die is ingebed in een wifi-apparaat om het te laten functioneren en te beheren.
  14. Versleuteling: Het coderen van gegevens om ze te beschermen tegen ongeautoriseerde toegang.
  15. WPA/WPA2: Wi-Fi Protected Access, beveiligingsprotocollen voor draadloze netwerken om gegevens te beschermen.
  16. Firewall: Een beveiligingsmechanisme dat ongewenst verkeer tussen netwerken kan blokkeren.
  17. Gastnetwerk: Een apart wifi-netwerk dat is opgezet voor gasten, zodat ze verbinding kunnen maken zonder toegang tot het hoofdnetwerk.
  18. MAC-adres: Een unieke identificatiecode voor een netwerkinterface van een apparaat.
  19. DHCP: Dynamic Host Configuration Protocol, een netwerkprotocol dat IP-adressen toewijst aan apparaten in een netwerk.
  20. IP-adres: Internet Protocol-adres, een numeriek label toegewezen aan elk apparaat dat is verbonden met een netwerk.
  21. DNS: Domain Name System, een systeem dat domeinnamen vertaalt naar IP-adressen.
  22. Powerline-adapters: Apparaten die het elektriciteitsnet in een huis of gebouw gebruiken om een bekabelde internetverbinding via stopcontacten uit te breiden.
  23. Repeater: Een apparaat dat het wifi-signaal vergroot en de dekking van het netwerk uitbreidt.
  24. Mesh-netwerk: Een netwerkconfiguratie waarbij meerdere draadloze toegangspunten samenwerken om een naadloze dekking te bieden.
  25. Beamforming: Een technologie die het wifi-signaal richt op specifieke apparaten om de signaalsterkte en snelheid te verbeteren.
  26. QoS: Quality of Service, een mechanisme om prioriteit te geven aan bepaalde netwerkverkeerstypen voor een betere prestatie.
  27. Captive portal: Een webpagina die gebruikers vraagt om in te loggen of voorwaarden te accepteren voordat ze toegang krijgen tot een wifi-netwerk.
  28. Bandbreedtebeheer: Het controleren en beheren van de toegewezen bandbreedte voor verschillende apparaten of toepassingen.
  29. VPN: Virtual Private Network, een beveiligde verbinding die wordt gebruikt om toegang te krijgen tot een privénetwerk via een openbaar netwerk zoals internet.
  30. Hotspot: Een locatie waar draadloze internettoegang beschikbaar is voor het publiek.
  31. Roaming: De mogelijkheid om naadloos over te schakelen van het ene wifi-toegangspunt naar het andere zonder onderbreking van de verbinding.
  32. Firmware-update: Het bijwerken van de software van een wifi-apparaat om verbeteringen, bugfixes of nieuwe functies toe te voegen.
  33. WPS: Wi-Fi Protected Setup, een eenvoudige manier om apparaten snel met een wifi-netwerk te verbinden met behulp van een drukknop of een pincode.
  34. Airplane mode: Een instelling op mobiele apparaten die wifi, mobiele dataverbindingen en andere draadloze communicatie uitschakelt.
  35. Access control: Het beheren en beperken van de toegang tot een wifi-netwerk op basis van MAC-adressen of andere beveiligingsmechanismen.
  36. Ping: Een netwerkdiagnosetool die wordt gebruikt om de responstijd tussen een apparaat en een doelhost te meten.
  37. Latency: De vertragingstijd die optreedt bij het verzenden van gegevens over een netwerk, gemeten in milliseconden.
  38. Network congestion: Een situatie waarin het netwerkverkeer de beschikbare bandbreedte overschrijdt, wat leidt tot vertragingen en verminderde prestaties.
  39. NAT: Network Address Translation, een techniek die private IP-adressen vertaalt naar openbare IP-adressen om verbinding met internet mogelijk te maken.
  40. Port forwarding: Het doorsturen van netwerkverkeer van een specifieke poort naar een intern IP-adres binnen een netwerk.
  41. Firmware-hack: Een ongeoorloofde aanpassing van de firmware van een apparaat om extra functies toe te voegen of de beveiliging te omzeilen.
  42. Bandbreedtecap: Een beperking van de hoeveelheid beschikbare bandbreedte voor een apparaat, gebruiker of toepassing.
  43. Network analyzer: Een tool waarmee netwerkbeheerders netwerkverkeer kunnen analyseren, problemen kunnen oplossen en prestaties kunnen verbeteren.
  44. SSID-uitzending: Het al dan niet uitzenden van de naam van een wifi-netwerk om het zichtbaar te maken voor apparaten die verbinding willen maken.
  45. Routering: Het proces van het verzenden van gegevens tussen verschillende netwerken om de juiste bestemmingsadressen te bereiken.
  46. Firewall: Een beveiligingsapparaat of software dat ongeautoriseerd verkeer blokkeert en het netwerk beschermt tegen bedreigingen.
  47. Firmware downgraden: Het installeren van een eerdere versie van de firmware op een wifi-apparaat.
  48. NAT-loopback: Een configuratie die interne apparaten in een netwerk toestaat verbinding te maken met externe IP-adressen die zich binnen hetzelfde netwerk bevinden.
  49. Wake-on-Wireless: Een functie waarmee een apparaat kan worden geactiveerd door een draadloos signaal, bijvoorbeeld om op afstand te worden ingeschakeld.
  50. Spectrum: Het bereik van frequenties dat wordt gebruikt voor draadloze communicatie, bijvoorbeeld de 2,4 GHz- en 5 GHz-frequenties die worden gebruikt voor wifi.